Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ter zelfder tijd [106]kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijn majesteit en [107]mijn glans weder op mij; en mijn [108]raadsheren en mijn [109]geweldigen [110]zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid [111]toegevoegd. 106. Dit was het grootste en voornaamste dat hij verloren had, waar de koninklijke waardigheid niet bij te vergelijken was. 107. Te weten de glans, of vorige schone gestaltenis van zijn aangezicht. Zie hfdst.2 vs.31. 108. Of, regenten, of vorsten. 109. Of edelen, of de groten des lands. 110. Het schijnt dat de koning van zijne raden is afgezet en verstoten geworden, toen zij zagen dat hij uitzinnig was; maar dat zij hem weder gezocht en aangenomen hebben, toen zij zagen dat hij wederom tot zijn verstand gekomen was. 111. Te weten van God en de vorsten des rijks.